Tijdens archeologisch onderzoek komen we regelmatig fragmenten van groen gekleurd glas tegen. Onder deze glasscherven bevindt zich naast vensterglas ook fragmenten van gebruiksglas, zoals bekers en roemers. Dit type glas is in Duitsland vervaardigd en komt met name vanaf het begin van de 15de eeuw tot in het begin van de 18de eeuw in Nederland voor. De groene kleur ontstaat door bij het productieproces slecht gezuiverde grondstoffen te gebruiken, namelijk potas. Vanwege het gebruik van deze potas, de as van bomen en planten, wordt het glas ook wel woudglas of waldglas genoemd. De potas zorgt ervoor dat tijdens het stookproces de ingrediënten bij een lagere temperatuur smelten om zo glas te kunnen vormen.
De eerste voorwerpen die in het begin van de 15de eeuw van woudglas zijn vervaardigd zijn zogenaamde maigeleins. Dit zijn lage bekers die in een mal zijn gevormd en een gekruist ribbelpatroon hebben. Later in het begin van de 16de eeuw worden steeds meer verschillende vormen glaswerk vervaardigd, zo ook de voorloper van de roemer, de berkemeier. De berkemeier bestaat uit een voet, een holle stam voorzien van noppen en een conische kelk. In de loop van de tweede helft van de 16de eeuw begon te kelk te bollen en werd de stam meer cilindrisch. We spreken dan van roemers. De noppen op de stam bestaan in eerste instantie uit uitgetrokken noppen maar werden in het tweede kwart van de 17de eeuw geleidelijk vervangen door platte, in een mal gevormde, braamnoppen.
De roemer kan in verschillende maten voorkomen. De kleine exemplaren, circa 10 cm, werden voornamelijk gebruikt voor het drinken van sterke drank, zoals likeur. De grotere maten zijn gebruikt voor het nuttigen van wijn.
Dit verhaal staat ook in de Swollenaer, editie 18 september.
Afbeeldingen
Afb.1. Roemer afkomstig van ’t Eiland (Erfgoed gemeente Zwolle)
Afb.2. Maigelein (Museum Boijmans Rotterdam)
Afb.3. Berkemeier (Museum Boijmans Rotterdam)
Afb.4. Boerin met een roemer, Matthijs Pool, 1696 – 1727 (Rijksmuseum Amsterdam)