Midden in de Opstand tegen de Spanjaarden probeert Zwolle een botsing tussen twee geloofsgroepen, de ‘papen’ en ‘geuzen’, te voorkomen. Dat mislukt.
Het begint op 15 juni 1580 met een wandeling van een rooms-katholieke inwoner door de stad. Op de Grote Markt wordt hij tegengehouden door vier gereformeerde stadgenoten. Omstanders gaan zich ermee bemoeien en er ontstaat een vechtpartij. De wacht krijgt de rel in de gaten, zij maken twee kanonnen klaar om af te vuren. De strijdende partijen trekken zich in twee kampen terug: de gereformeerden met de wacht op de Grote Markt, de roomsen in de Diezerstraat. Een poging van het stadsbestuur om de ruzie te stoppen helpt niet. Zwolle vraagt Deventer om hulp.
Ook zoeken beide kampen hun eigen medestrijders. Boeren uit Mastenbroek willen hun katholieke geloofsgenoten steunen. Voor de gereformeerden is hulp onderweg uit Kampen, Hattem, Amsterdam, Enkhuizen en Hoorn. Met 225 man ‘voetvolk’ (grondtroepen) uit de Hollandse steden wordt de rust hersteld. De gereformeerden winnen de strijd.
Na deze botsing kunnen de gelovigen in de stad elkaar niet meer verdragen. Gereformeerden plunderen de huizen van katholieke burgers. Zij vernielen beelden en altaren in de Sint-Michaëlskerk steken deze op de Grote Markt in brand. De geloofsstrijd kost vier gereformeerde en zes katholieke burgers het leven. Buiten de stad worden 12 Kampenaren, op weg naar Zwolle, door boeren uit Mastenbroek gedood.