Als Eli Heimans er in de zomer van 1877 door zijn vader, een zijdeverver, op uit wordt gestuurd om stoffen uit Raalte te halen, wordt dit een tocht om nooit te vergeten.
Op een heideveld bij Heino ontmoet Eli ‘Kruiden-Marie’, een natuurgenezeres, die net zo’n belangstelling heeft voor natuur heeft als hijzelf. Hun gesprekken inspireren Eli om zich verder in de dieren- en plantenwereld te verdiepen.
Eli Heimans met zijn moeder rond 1865 (uit: ‘Leven en werken van E. Heimans en de opbloei der natuurstudie in Nederland in het begin van de twintigste eeuw’)
Heimans groeit op in de Papenstraat en gebruikt elke vrije minuut om de natuur in te trekken. Zijn liefde voor alles wat groeit en bloeit wordt gesteund door zijn moeder, Elisabeth Valk. Als hij op achtjarige leeftijd in het Engelse Werk in slaap valt en de stadsomroeper er aan te pas komt om een zoektocht te organiseren, snapt Heimans weinig van de ophef:
“Ik voelde mij er altijd zoo veilig en gerust als op mijn kamertje; alle boomen en struiken waren goede bekenden van mij; ook de vogels met wie ik heel vriendschappelijk omging…”
Duizenden kievietsbloemen
Dat uitgerekend Zwolle Heimans inspireert om natuuronderwijzer en – beschermer te worden is geen wonder. Het Zwolle van rond de vorige eeuwwisseling is een snoepwinkel voor natuurliefhebbers: langs de Weezenlanden en de Vecht bloeien in het voorjaar duizenden kievitsbloemen, er zijn natte weiden vol orchideeën en er is aan vlinders, vogels, kikkers en slangen geen gebrek.
Heimans wordt onderwijzer en geeft vier jaar les op een gratis armenschool in de Kamperpoort. Ook hier valt genoeg te ontdekken: in de nabijgelegen bloemisterij van Windt en de blekerij van Wentholt bestudeert hij vogels, insecten en waterplanten- en dieren.
Eerbied voor de natuur
Als Heimans in 1882 een aanstelling in Amsterdam krijgt valt dit hem in eerste instantie zwaar. Hij voelt zich diep ongelukkig, ziek en heeft heimwee. Weemoedig kijkt hij een trein na die richting het oosten rijdt en vraagt zich af:
“…zou de uiterwaard al weer droog zijn en ’t springzaad al opkomen, dat ik in ’t najaar had uitgezaaid in het vochtige bosch?”
Maar al snel ontdekt hij dat zich ook in en rond de stad kan opladen in de natuur. Zijn leerlingen moeten er ook aan geloven: hij neemt ze mee naar het Saphatipark om ‘eerbied in te boezemen voor al wat de planten- en dierenwereld op te merken geeft.’
Het gezin Heimans in Amsterdam, rond 1896 (uit: ‘Leven en werken van E. Heimans en de opbloei der natuurstudie in Nederland in het begin van de twintigste eeuw’)
Heimans schrijft een populair kinderboek en ontwikkelt talloze methodes om kinderen te interesseren in de natuur.
Foto uit Heimans’ ‘De levende natuur. Handleiding bij het onderwijs in de kennis van planten en dieren op de lagere school, in het bijzonder voor groote steden’ (Collectie Jan van de Wetering)
Dit trekt de aandacht van een andere Amsterdamse onderwijzer: Jac. P. Thijsse. De twee besluiten samen te gaan werken. Zij worden een gouden duo. Samen richten ze het zeer populaire tijdschrift De Levende Natuur op en publiceren toegankelijke natuurboekjes, deels door henzelf geïllustreerd. Heimans en Thijsse staan aan de wieg van enkele belangrijke verenigingen, waaronder Natuurmonumenten. Zij ontwikkelen zich als de godfathers van de Nederlandse natuurbescherming.
De populaire natuurgidsen van Heimans en Thijsse (Collectie Jan van de Wetering)
Kruiden-Marie
Denkt Heimans nog vaak terug aan de bijzondere vrouw die hij op een warme zomerdag in 1877 ontmoette? Vermoedelijk wel. In ‘Hei en Dennen’ beschrijft hij hoe hij door ‘Kruiden-Marie’ in haar huisje wordt uitgenodigd:
‘Kruiden-Marie’, uit Hei en dennen, door Heimans en Thijsse, 1897 (Collectie Jan van de Wetering)
“’t Was of ik opeens in een museum voor Natuurlijke Historie stond. Op de tafel, op de kast, voor het venster, langs de wand, overal flesschen met dieren op sterk water, en doozen met glazen deksels, vol met vlinders en torren. Hier en daar hing aan een touwtje een gedroogde vleermuis te bengelen; op plankjes zag ik hazelwormen en slangen bevestigd; overal in het rond dieren, en daartusschen in bloempotten, maar ook op glazen, in schotels, in kopjes en op drankfleschjes levende, bloeiende planten.”
Met dank aan Jan van de Wetering